Gisteren moest een van de meisjes op mijn werk huilen omdat ze haar grote broer zo erg miste. Hij was de wereld aan het bereizen en had haar zomaar achtergelaten. Ooit was ik ook zo’n rot zus, die zomaar haar biezen pakte en een paar maanden in het buitenland ging werken. Ik probeerde het leed te verzachten door elke week kaartjes naar huis te schrijven, vaak een eigen exemplaar voor mijn kleine zusje. Zou zij ooit een traan om mij gelaten hebben toen? Zou ze me gemist hebben? Of maakte die kaartjes het allemaal echt minder erg?
Ik besluit het haar te vragen. Ze zegt dat ze me natuurlijk miste, maar dat ze bovenal heel trots was op haar grote zus, die zomaar zo’n avontuur aan ging. En dat ze samen met mijn moeder eigenlijk te druk was met het cool voor mij vinden, om het erg te vinden. Bovendien had ze nu vrijelijk de beschikking over mijn kledingkast gehad, dat is ook wat waard.
Onwillekeurig glimlach ik, omdat ik me altijd gesteund heb gevoeld door mijn familie. Omdat mijn kleine zusje dat zo goed weet te verwoorden. Omdat we altijd onze eigen keuzes hebben mogen maken.
En met dat kleine meisje op mijn werk komt het ook wel goed. Ik vertel haar over mijn eigen avonturen van ooit, lang geleden. Samen maken we een tekening voor haar grote broer. Die ze naar hem kan opsturen waar ter wereld hij ook mag zijn. En ze neemt zich stellig voor om zelf nooit een verre reis te maken. Bang voor wat ze achter moet laten.
🙂
Lief, wat ik hier gemerkt heb:
Ze missen elkaar erg, maar dat zijn ze zo weer vergeten haha